zaterdag 30 april 2016

Voorouderlijke tegencultuur


Praag is op meer dan rigoureuze wijze gegentrificeerd. In de Oude Stad zijn alle huizen van frisse verfjes en gloednieuwe oude dakpannen voorzien. De straten zijn gelijkmatig beklinkerd met mooie patronen erin. En op het treinstation worden alle internationale treinen in accentloos Californisch omgeroepen.


Nu het een beetje lekker weer wordt, raakt de stad stampvol met toeristen, drommen en drommen in lange trage optochten met de welbekende uitwassen: Britten die naast me op het terras aan het bier zitten te brullen. 's Ochtends om half 10.


Ik herinner me Praag vooral van het begin van de jaren ’90. Een kwart eeuw geleden, net na de val van het Gordijn. Mijn school had een uitwisseling met een Praagse school en we zijn een paar keer op en neer geweest.


Ik logeerde bij een leeftijdsgenootje, die met haar ouders en broertje in een driekamerappartement woonde. Als ik op bezoek was, moest het broertje bij zijn ouders op de kamer, zodat mijn leeftijdsgenootje de kinderkamer met mij kon delen. Ik wist het adres nog uit mijn hoofd, want we hebben daarna nog een tijdje gecorrespondeerd. Dus ik ben er even langsgefietst gister.
In de tijd dat ik daar kwam, was de Praagse burcht die nu lichtgroen en roze is, zwart. Huizen waren slecht onderhouden. Het Oude Stadsplein waar ik nu op wifi naast de brullende Britten zit te schrijven, was leeg.


Ik ga niet zeggen dat het toen beter was, want niet alleen de gebouwen waren grauw, maar van mijn collega’s aan de Universiteit hoor ik dat het stadscentrum nu (net als Londen en Amsterdam trouwens) eigenlijk niet meer toegankelijk is voor gewone Tsjechen. Niet om te wonen, maar ook niet om te eten of boodschappen te doen. En dat voel je als je er bent.


Mijn Tsjechische collega - die qua academische status een iets minder goede baan heeft dan ik, maar niet zo heel veel minder goed - verdient eigenlijk niet genoeg om zijn gezin te onderhouden. Zijn vrouw, een kunsthistorica, kan geen werk vinden. Ze wonen met hun twee kinderen in een mistroostige communistenflat uit de jaren zeventig, die net als de poppenhuisjes in de Oude Stad een vrolijk verfje heeft gekregen, maar meer ook niet.
Toch hebben ze het goed, vindt mijn collega. Hij woont dichterbij zijn werk dan ik, het openbaar vervoer is werkelijk uitstekend, en er is ontzettend veel groen om de flats, een heel bos zelfs, met herten en vogels en verder veel stilte. Geen hangjongeren, geen drugs. Allemaal “gewone mensen” die er wonen, zeker geen kanslozen.


Maar wat is dan "een gewone Tsjech" in een post-socialistisch land? We hebben er veel over gepraat de afgelopen dagen. Net als ik doet mijn collega onderzoek in Zuid-Afrika. Daar kennen we elkaar van. Ik herinner me nog hoe geschokt hij was door de ongelijkheid in dat land. De onoverbrugbare kloof tussen de “haves” en de “have-nots”. En in het voorwoord van zijn proefschrift reflecteert hij uitgebreid op zijn positie als onderzoeker uit de Tweede Wereld die de levens van mensen in de Derde Wereld van de township bestudeert.


Hij is opgegroeid in het voormalige Sudetenland, tegen de huidige Duitse grens aan, waar na 1945 alle Duitssprekenden verdreven zijn. In hun plaats kwamen Tsjechen die veelal niet braaf genoeg de partijlijn volgden en voor straf in één of ander rotoord moesten wonen. Het stadje waar hij opgroeide had altijd bestaan op een uraniummijn, die weliswaar al ontmanteld en op Sovjet-wijze “schoongemaakt” was tegen de tijd dat hij geboren werd, maar dat deed niets af aan het gevoel dat er op die plek geen verleden was, en ook geen toekomst.


Hij kan levendig vertellen over het feit dat niemand zich thuis of geworteld voelde, dat de sfeer van gedwongen migratie (van zowel verdreven Sudetenduitsers als neergestreken mijnwerkers en dissidenten) iedereen in zijn dagelijks leven bepaalde, de sociale omgang verwrongen maakte, inherent wantrouwend en vervreemd.


De ouders van mijn collega voedden hem op met liefde voor een hoger burgerideaal waarvan zij dachten dat het ten grondslag lag aan culturele omgang in West-Europa: kosmopolitische literatuur (nog zo’n communistisch taboewoord), muziek van de Weense klassieken, een kritische blik op wat via allerlei media gepropageerd werd als volkscultuur.  Ze schiepen een cultureel domein voor zichzelf en voor hun kinderen dat een alternatief moest zijn voor de van staatswege opgelegde en doorgaans door iedereen geaccepteerde socialistische gelijkvormigheid.
Dat bespraken we allemaal onder het avondeten op de bovenste verdieping van zo’n socialistische monsterflat in de buitenwijken van Praag, en ik voelde, net als in Zuid-Afrika, hoe bevoorrecht ik altijd ben geweest. Ik heb me ook vaak ontworteld gevoeld, maar altijd vanuit zelfbeschikking. Reizen omdat het kan, niet omdat het moet. Mensen tegenkomen van buiten je eigen comfort-zone omdat je je horizon wilt verbreden, en niet omdat je anders niemand hebt om mee te praten.


Mijn Tsjechische collega beschrijft in zijn proefschrift hoe zijn jeugdervaringen zijn contact met Zuid-Afrikanen die in een township zijn opgegroeid vergemakkelijkten. En ik snap ook steeds beter waarom mijn grote liefde voor iemand die in een township is opgegroeid zo ontzettend misliep. Ik kon niet invoelen wat het is om op of naar een plaats gedwongen te worden, en ik heb eigenlijk nog steeds geen idee wat het met je doet, cognitief en lichamelijk, in het ervaren van je ontplooiingsmogelijkheden.


En toch zagen mijn Tsjechische collega en ik als doorgewinterde etnografen ook overeenkomsten tussen onze opvoedingen. Mijn ouders creëerden ook hun eigen cultuur voor henzelf en hun kinderen in een omgeving waar ook niemand echt thuishoorde: het forensendorp Doorn. (Maar wederom: er was natuurlijk vrijheid van vestiging en beweging op basis van een al dan niet gevulde portemonnee.)


En hun cultuuralternatief lijkt uiterlijk enorm op dat van de ouders van mijn Tsjechische collega: "de rotzooi die je op TV ziet moet je nooit geloven", kosmopolitische literatuur, klassieke muziek. Het is dezelfde hogere burgercultuur, niet als alternatief voor het repressieve gelijkheidsdenken van een totalitaire staat, maar als tegenwicht voor een allesverslindende kapitalistische economie die ons tot geesteloze consumenten zou maken van een andere (of misschien wel dezelfde) gelijkvormigheid. In het voorwoord van míjn proefschrift reflecteer ik ook op mijn opvoeding. Dat had mijn Tsjechische collega gelezen.


De brullende bierbritten naast me op het terras in de Oude Stad van Praag doen me beseffen dat de uitsluitingsmechanismen van een totalitair socialisme en een totalitair kapitalisme in schaal zeker wel, maar in aard niet zo veel van elkaar verschillen. Dat geldt ook voor de tegenculturen die maatschappelijke dwarskoppen ertegen ontwerpen.


Het belangrijkste punt is, denk ik, dat zulke dwarskoppigheid in een parlementaire democratie niet per definitie leidt tot marginalisatie (alhoewel ik genoeg voorbeelden ken die het tegendeel suggereren). Kan ik daarom de cappuccino’s in de gegentrificeerde Oude Stad van Praag betalen, en heerlijk in de zon zitten schrijven? Of ben ik ingekapseld geraakt door die vermaledijde kapitalisten? Mijn Tsjechische collega zit op dit moment in elk geval in het buitenhuis van zijn schoonouders in de bergen. Dat is voor mij dan weer een gewetenssussertje.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten