woensdag 27 april 2016

The presence of the past and the pastness of the present

In de gesproken zelfprijzing van maskandamuzikanten (noem het rap - voor het gemak) is één aspect het allerbelangrijkst: de rivier waaruit de muzikant drinkt, m.a.w. waar hij woont. Het noemen van vaderen en voorvaderen is belangrijk in de zelfprijzing (izibongo). Het opscheppen over vaardigheden is belangrijk. Maar het allerbelangrijkst is die rivier. Als mensen doodgaan op een andere plek dan waar ze drinken, dan moet niet alleen het stoffelijk overschot, maar ook de ziel van de overledene naar die rivier worden teruggebracht. Anders gaat de ziel dolen, en dat is niet goed. Dus in mijn izibongo 'umfulo engiwuphuzayo iVecht' ([is] de rivier waaruit ik drink de Vecht).
Dat belang van die rivier bleef maar hangen in mijn hoofd vandaag toen ik met de trein over de Donau heen het Moravische en Boheemse heuvelland inreed, op weg naar Praag, voor het geven van een aantal gastcolleges. Van de Donau naar de Moldau langs de Elbe. Het voelde als oversteken: van het stroomgebied van de Zwarte Zee naar het stroomgebied van de Noordzee, van Oost naar West. Het is alleen dat rare IJzeren Gordijn dat het andersom doet voelen. Iets wat niet meer bestaat is nog wel degelijk aanwezig.

Wat is het leuk om weer les te geven. En wat was het weer moeilijk, met taal, en verschillende achtergronden, en afwijkende begrippenapparaten, maar ik kon voelen dat iedereen graag die moeite wilde nemen en blij de klas weer uitkwam. Daar krijg ik zo'n kick van.

Ik ben hier drie dagen op uitnodiging van collega's van de Karelsuniversiteit. Ik verblijf in het guesthouse voor buitenlandse gasten van de overheid, midden in de oude stad. Ik word gewined en gedined en vandaag gaf ik college over Hegeliaanse esthetiek en negentiende-eeuwse Duitse muziekkritiek. Morgen over de rol van overheden, industrieën en media in de mondialisering van maskanda. En daarna leid ik nog een discussieforum waarin ik het punt ga maken dat die twee onderzoeksvelden helemaal niet zo ver uit elkaar liggen als iedereen denkt.  
Tijdens het eten achteraf werd ik me weer bewust van de beladenheid van de geschiedenis van begrippenapparaten. Bij mijn college waren behalve de studenten ook de twee hoogleraren aanwezig die zich met negentiende-eeuwse muziek bezighouden. Beide dames van tegen de 70, nog steeds werkend, de één ooit een rebel tegen het communistische regime (ze heeft decennialang een lesverbod gehad), de ander een pragmatist. Ze kunnen elkaars bloed wel drinken, maar ze waren er allebei.


Mijn collega (van mijn leeftijd) vertelde hoe moeilijk het nog steeds is om het woord 'engagement' te gebruiken, net zoals er een taboe rust op het bestuderen van populaire muziek, in beide gevallen omdat het vroeger van boven opgelegd werd om "geëngageerd" te zijn en je "met de muziek van het volk" bezig te houden. Helemaal niet bij stilgestaan. Ik ben benieuwd wat stafleden van de oude garde gaan denken van mijn uitleg dat je je aan de hand van Hegeliaanse metafysica en Afrikaanse straatmuziek met vergelijkbare vraagstukken kunt bezighouden.


Zo ben ik me de laatste tijd vaker bewust van zaken van vroeger die ook nog helemaal nu zijn. Gisteren beluisterde ik in de serene rust van mijn Weense studeerkamer een veldopname die ik in 2008 maakte van een repetitie in een afgetrapt theatertje onder een Durbanse snelweg, van de Abagqugquzeli-band van Skho Miya die ook mijn izibongo met de Vecht voor mij bedacht heeft.


In de repetitie probeert Skho mij de danspassen te leren, maar het is moeilijk voor me. Ik hoor haar muziek als polymetrisch, dat wil zeggen, er werken meerdere metra tegelijk: je kan een passage in drieën of in tweeën/vieren indelen. Voor mijn boek wil ik die structuur analyseren en dat kun je eigenlijk alleen als je weet waar je de danspassen moet plaatsen. Op deze opname telt Skho ze voor me uit.


Telkens stap ik mis. Om de danspassen goed te plaatsen moet ik overgangen maken van driedelig naar tweedelig of vierdelig, en weer terug. In Europa noemen we dat hemiolen. Skho doet niet aan overgangen van één metrum naar een ander. Beide metra zijn er gewoon steeds tegelijkertijd voor haar. Ik voel dat en probeer het ook te voelen, maar het lukt me niet. Ik kan mijn inzet alleen anticiperen als ik blijf switchen: "nu naar tweedelig in plaats van driedelig". Mis.


Elke keer als ik misstap, krijgen Skho en ik de giebels. Vette meeslepende giechels. En luisterend naar die Durbanse giechels uit 2008 in het Weense 2016 moest ik plotseling verschrikkelijk huilen. Ze zijn zo dichtbij, ik kan ze me herinneren alsof het gisteren was, en toch was het 8 jaar geleden.


Wat is het gevoel van verlies? In tegenstelling tot veel andere maskandi aan wie ik gehecht ben geraakt, is Skho nog alive-and-kicking. Ik heb een paar maanden geleden nog bij haar gelogeerd. We "spreken" elkaar wekelijks op Facebook en vervallen daar net zo makkelijk in de digitale equivalenten van onze giechels als onder die snelweg in Durban. Zelfs mijn heup gaat op dit moment zo goed, dat ik ooit nog wel weer eens zo'n dans durf te doen. Maar waar zijn die 8 jaren zo snel gebleven?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten