zaterdag 30 april 2016

Voorouderlijke tegencultuur


Praag is op meer dan rigoureuze wijze gegentrificeerd. In de Oude Stad zijn alle huizen van frisse verfjes en gloednieuwe oude dakpannen voorzien. De straten zijn gelijkmatig beklinkerd met mooie patronen erin. En op het treinstation worden alle internationale treinen in accentloos Californisch omgeroepen.


Nu het een beetje lekker weer wordt, raakt de stad stampvol met toeristen, drommen en drommen in lange trage optochten met de welbekende uitwassen: Britten die naast me op het terras aan het bier zitten te brullen. 's Ochtends om half 10.


Ik herinner me Praag vooral van het begin van de jaren ’90. Een kwart eeuw geleden, net na de val van het Gordijn. Mijn school had een uitwisseling met een Praagse school en we zijn een paar keer op en neer geweest.


Ik logeerde bij een leeftijdsgenootje, die met haar ouders en broertje in een driekamerappartement woonde. Als ik op bezoek was, moest het broertje bij zijn ouders op de kamer, zodat mijn leeftijdsgenootje de kinderkamer met mij kon delen. Ik wist het adres nog uit mijn hoofd, want we hebben daarna nog een tijdje gecorrespondeerd. Dus ik ben er even langsgefietst gister.
In de tijd dat ik daar kwam, was de Praagse burcht die nu lichtgroen en roze is, zwart. Huizen waren slecht onderhouden. Het Oude Stadsplein waar ik nu op wifi naast de brullende Britten zit te schrijven, was leeg.


Ik ga niet zeggen dat het toen beter was, want niet alleen de gebouwen waren grauw, maar van mijn collega’s aan de Universiteit hoor ik dat het stadscentrum nu (net als Londen en Amsterdam trouwens) eigenlijk niet meer toegankelijk is voor gewone Tsjechen. Niet om te wonen, maar ook niet om te eten of boodschappen te doen. En dat voel je als je er bent.


Mijn Tsjechische collega - die qua academische status een iets minder goede baan heeft dan ik, maar niet zo heel veel minder goed - verdient eigenlijk niet genoeg om zijn gezin te onderhouden. Zijn vrouw, een kunsthistorica, kan geen werk vinden. Ze wonen met hun twee kinderen in een mistroostige communistenflat uit de jaren zeventig, die net als de poppenhuisjes in de Oude Stad een vrolijk verfje heeft gekregen, maar meer ook niet.
Toch hebben ze het goed, vindt mijn collega. Hij woont dichterbij zijn werk dan ik, het openbaar vervoer is werkelijk uitstekend, en er is ontzettend veel groen om de flats, een heel bos zelfs, met herten en vogels en verder veel stilte. Geen hangjongeren, geen drugs. Allemaal “gewone mensen” die er wonen, zeker geen kanslozen.


Maar wat is dan "een gewone Tsjech" in een post-socialistisch land? We hebben er veel over gepraat de afgelopen dagen. Net als ik doet mijn collega onderzoek in Zuid-Afrika. Daar kennen we elkaar van. Ik herinner me nog hoe geschokt hij was door de ongelijkheid in dat land. De onoverbrugbare kloof tussen de “haves” en de “have-nots”. En in het voorwoord van zijn proefschrift reflecteert hij uitgebreid op zijn positie als onderzoeker uit de Tweede Wereld die de levens van mensen in de Derde Wereld van de township bestudeert.


Hij is opgegroeid in het voormalige Sudetenland, tegen de huidige Duitse grens aan, waar na 1945 alle Duitssprekenden verdreven zijn. In hun plaats kwamen Tsjechen die veelal niet braaf genoeg de partijlijn volgden en voor straf in één of ander rotoord moesten wonen. Het stadje waar hij opgroeide had altijd bestaan op een uraniummijn, die weliswaar al ontmanteld en op Sovjet-wijze “schoongemaakt” was tegen de tijd dat hij geboren werd, maar dat deed niets af aan het gevoel dat er op die plek geen verleden was, en ook geen toekomst.


Hij kan levendig vertellen over het feit dat niemand zich thuis of geworteld voelde, dat de sfeer van gedwongen migratie (van zowel verdreven Sudetenduitsers als neergestreken mijnwerkers en dissidenten) iedereen in zijn dagelijks leven bepaalde, de sociale omgang verwrongen maakte, inherent wantrouwend en vervreemd.


De ouders van mijn collega voedden hem op met liefde voor een hoger burgerideaal waarvan zij dachten dat het ten grondslag lag aan culturele omgang in West-Europa: kosmopolitische literatuur (nog zo’n communistisch taboewoord), muziek van de Weense klassieken, een kritische blik op wat via allerlei media gepropageerd werd als volkscultuur.  Ze schiepen een cultureel domein voor zichzelf en voor hun kinderen dat een alternatief moest zijn voor de van staatswege opgelegde en doorgaans door iedereen geaccepteerde socialistische gelijkvormigheid.
Dat bespraken we allemaal onder het avondeten op de bovenste verdieping van zo’n socialistische monsterflat in de buitenwijken van Praag, en ik voelde, net als in Zuid-Afrika, hoe bevoorrecht ik altijd ben geweest. Ik heb me ook vaak ontworteld gevoeld, maar altijd vanuit zelfbeschikking. Reizen omdat het kan, niet omdat het moet. Mensen tegenkomen van buiten je eigen comfort-zone omdat je je horizon wilt verbreden, en niet omdat je anders niemand hebt om mee te praten.


Mijn Tsjechische collega beschrijft in zijn proefschrift hoe zijn jeugdervaringen zijn contact met Zuid-Afrikanen die in een township zijn opgegroeid vergemakkelijkten. En ik snap ook steeds beter waarom mijn grote liefde voor iemand die in een township is opgegroeid zo ontzettend misliep. Ik kon niet invoelen wat het is om op of naar een plaats gedwongen te worden, en ik heb eigenlijk nog steeds geen idee wat het met je doet, cognitief en lichamelijk, in het ervaren van je ontplooiingsmogelijkheden.


En toch zagen mijn Tsjechische collega en ik als doorgewinterde etnografen ook overeenkomsten tussen onze opvoedingen. Mijn ouders creëerden ook hun eigen cultuur voor henzelf en hun kinderen in een omgeving waar ook niemand echt thuishoorde: het forensendorp Doorn. (Maar wederom: er was natuurlijk vrijheid van vestiging en beweging op basis van een al dan niet gevulde portemonnee.)


En hun cultuuralternatief lijkt uiterlijk enorm op dat van de ouders van mijn Tsjechische collega: "de rotzooi die je op TV ziet moet je nooit geloven", kosmopolitische literatuur, klassieke muziek. Het is dezelfde hogere burgercultuur, niet als alternatief voor het repressieve gelijkheidsdenken van een totalitaire staat, maar als tegenwicht voor een allesverslindende kapitalistische economie die ons tot geesteloze consumenten zou maken van een andere (of misschien wel dezelfde) gelijkvormigheid. In het voorwoord van míjn proefschrift reflecteer ik ook op mijn opvoeding. Dat had mijn Tsjechische collega gelezen.


De brullende bierbritten naast me op het terras in de Oude Stad van Praag doen me beseffen dat de uitsluitingsmechanismen van een totalitair socialisme en een totalitair kapitalisme in schaal zeker wel, maar in aard niet zo veel van elkaar verschillen. Dat geldt ook voor de tegenculturen die maatschappelijke dwarskoppen ertegen ontwerpen.


Het belangrijkste punt is, denk ik, dat zulke dwarskoppigheid in een parlementaire democratie niet per definitie leidt tot marginalisatie (alhoewel ik genoeg voorbeelden ken die het tegendeel suggereren). Kan ik daarom de cappuccino’s in de gegentrificeerde Oude Stad van Praag betalen, en heerlijk in de zon zitten schrijven? Of ben ik ingekapseld geraakt door die vermaledijde kapitalisten? Mijn Tsjechische collega zit op dit moment in elk geval in het buitenhuis van zijn schoonouders in de bergen. Dat is voor mij dan weer een gewetenssussertje.

vrijdag 29 april 2016

Roeiers

In Wenen heb ik ze de hele tijd kunnen ontwijken: roeiers. Ik had me al gemeld bij Weense roeiclubs voor het misliep met mijn heup, maar uitdrukkelijke doktersadviezen en eigen voortschrijdend inzicht hebben me overtuigd dat ik het beter niet kan doen. Het punt is wel dat ik niet weet of het ooit nog weer wel kan...


In Wenen wordt niet op de Donau geroeid. Er zijn vast obscure zijarmen waar wel geroeid mag worden, maar ik heb nog geen roeier gezien in Wenen. Dus ik durf nu ook de Donau over te fietsen zonder afgunstige blikken op het water te hoeven werpen.


Maar gister, in Praag, reed ik in de tram langs de Moldau, op weg naar het huis van mijn collega in de buitenwijken. Ik was uitgenodigd voor het avondeten. En daar lagen ze in het glinsterende water: twee skiffjes. Duidelijk een instructie - ze waren oefeningen aan het doen. Midden op de Moldau. Aaarrrrggghs.


En vandaag had ik een toeristendagje Praag. Fiets gehuurd. Alle highlights gezien. Uitgebreid gegeten. Vanavond naar de opera. En ik fietste over één van Praags vele mooie bruggen. Het is fantastisch roeiweer: zonnig, niet te warm, windstil, glinsterend licht op het water. En toen werd daar een "gladde vier" in het water gelegd, het soort boot waar ik vorige maand examen in had willen doen omdat ik er technisch klaar voor was, maar de heup vond het niet meer goed.


Ik kon het niet laten te stoppen op de brug en te kijken hoe de "vier" te water werd gelaten. Hoe de roeiers bespraken wie waar zou gaan zitten. Hoe ze de riemen bevestigden. Het ging een beetje klungelig. Ik was ze het liefst gaan helpen. Maar ik wist ook dat dat niet kon, dus ik heb daar op die brug weer even ontzettend hard staan huilen van woede.


Hete tranen geplengd in de Moldau. Van een brug nog wel. Het kan zich meten met de pathetiek van Heinrich Heine of Wilhelm Müller. Alleen dan voor een sport en niet voor een man. Maar liefde is het toch wel, geloof ik. En kinderlijke frustratie: over iets wat (of iemand die) je heel erg graag wil "hebben", die je onder handbereik hebt en waar je toch niet meer bijkunt.
Loslaten dus. Ik heb foto's gemaakt van het tafereel en ben doorgefietst. En in mijn narratief lijkt het alsof al die stadia netjes na elkaar kwamen: confrontatie - verdriet - uiten - troosten - verwerken - loslaten - doorgaan. Maar het loopt natuurlijk allemaal helemaal door elkaar. Ook nu nog. Daarom hebben jullie nu nog een keer een mid-life-crisisblogje te lezen. 

Het is alleen maar een goed teken hoor. Ik was namelijk die morgen al de heuvel naar de burcht opgefietst en heb ontzettend veel mooie dingen kunnen zien. Zonder noemenswaardige pijn. Eén ding leer ik wel over mezelf: ik heb iets met rivieren...

woensdag 27 april 2016

The presence of the past and the pastness of the present

In de gesproken zelfprijzing van maskandamuzikanten (noem het rap - voor het gemak) is één aspect het allerbelangrijkst: de rivier waaruit de muzikant drinkt, m.a.w. waar hij woont. Het noemen van vaderen en voorvaderen is belangrijk in de zelfprijzing (izibongo). Het opscheppen over vaardigheden is belangrijk. Maar het allerbelangrijkst is die rivier. Als mensen doodgaan op een andere plek dan waar ze drinken, dan moet niet alleen het stoffelijk overschot, maar ook de ziel van de overledene naar die rivier worden teruggebracht. Anders gaat de ziel dolen, en dat is niet goed. Dus in mijn izibongo 'umfulo engiwuphuzayo iVecht' ([is] de rivier waaruit ik drink de Vecht).
Dat belang van die rivier bleef maar hangen in mijn hoofd vandaag toen ik met de trein over de Donau heen het Moravische en Boheemse heuvelland inreed, op weg naar Praag, voor het geven van een aantal gastcolleges. Van de Donau naar de Moldau langs de Elbe. Het voelde als oversteken: van het stroomgebied van de Zwarte Zee naar het stroomgebied van de Noordzee, van Oost naar West. Het is alleen dat rare IJzeren Gordijn dat het andersom doet voelen. Iets wat niet meer bestaat is nog wel degelijk aanwezig.

Wat is het leuk om weer les te geven. En wat was het weer moeilijk, met taal, en verschillende achtergronden, en afwijkende begrippenapparaten, maar ik kon voelen dat iedereen graag die moeite wilde nemen en blij de klas weer uitkwam. Daar krijg ik zo'n kick van.

Ik ben hier drie dagen op uitnodiging van collega's van de Karelsuniversiteit. Ik verblijf in het guesthouse voor buitenlandse gasten van de overheid, midden in de oude stad. Ik word gewined en gedined en vandaag gaf ik college over Hegeliaanse esthetiek en negentiende-eeuwse Duitse muziekkritiek. Morgen over de rol van overheden, industrieën en media in de mondialisering van maskanda. En daarna leid ik nog een discussieforum waarin ik het punt ga maken dat die twee onderzoeksvelden helemaal niet zo ver uit elkaar liggen als iedereen denkt.  
Tijdens het eten achteraf werd ik me weer bewust van de beladenheid van de geschiedenis van begrippenapparaten. Bij mijn college waren behalve de studenten ook de twee hoogleraren aanwezig die zich met negentiende-eeuwse muziek bezighouden. Beide dames van tegen de 70, nog steeds werkend, de één ooit een rebel tegen het communistische regime (ze heeft decennialang een lesverbod gehad), de ander een pragmatist. Ze kunnen elkaars bloed wel drinken, maar ze waren er allebei.


Mijn collega (van mijn leeftijd) vertelde hoe moeilijk het nog steeds is om het woord 'engagement' te gebruiken, net zoals er een taboe rust op het bestuderen van populaire muziek, in beide gevallen omdat het vroeger van boven opgelegd werd om "geëngageerd" te zijn en je "met de muziek van het volk" bezig te houden. Helemaal niet bij stilgestaan. Ik ben benieuwd wat stafleden van de oude garde gaan denken van mijn uitleg dat je je aan de hand van Hegeliaanse metafysica en Afrikaanse straatmuziek met vergelijkbare vraagstukken kunt bezighouden.


Zo ben ik me de laatste tijd vaker bewust van zaken van vroeger die ook nog helemaal nu zijn. Gisteren beluisterde ik in de serene rust van mijn Weense studeerkamer een veldopname die ik in 2008 maakte van een repetitie in een afgetrapt theatertje onder een Durbanse snelweg, van de Abagqugquzeli-band van Skho Miya die ook mijn izibongo met de Vecht voor mij bedacht heeft.


In de repetitie probeert Skho mij de danspassen te leren, maar het is moeilijk voor me. Ik hoor haar muziek als polymetrisch, dat wil zeggen, er werken meerdere metra tegelijk: je kan een passage in drieën of in tweeën/vieren indelen. Voor mijn boek wil ik die structuur analyseren en dat kun je eigenlijk alleen als je weet waar je de danspassen moet plaatsen. Op deze opname telt Skho ze voor me uit.


Telkens stap ik mis. Om de danspassen goed te plaatsen moet ik overgangen maken van driedelig naar tweedelig of vierdelig, en weer terug. In Europa noemen we dat hemiolen. Skho doet niet aan overgangen van één metrum naar een ander. Beide metra zijn er gewoon steeds tegelijkertijd voor haar. Ik voel dat en probeer het ook te voelen, maar het lukt me niet. Ik kan mijn inzet alleen anticiperen als ik blijf switchen: "nu naar tweedelig in plaats van driedelig". Mis.


Elke keer als ik misstap, krijgen Skho en ik de giebels. Vette meeslepende giechels. En luisterend naar die Durbanse giechels uit 2008 in het Weense 2016 moest ik plotseling verschrikkelijk huilen. Ze zijn zo dichtbij, ik kan ze me herinneren alsof het gisteren was, en toch was het 8 jaar geleden.


Wat is het gevoel van verlies? In tegenstelling tot veel andere maskandi aan wie ik gehecht ben geraakt, is Skho nog alive-and-kicking. Ik heb een paar maanden geleden nog bij haar gelogeerd. We "spreken" elkaar wekelijks op Facebook en vervallen daar net zo makkelijk in de digitale equivalenten van onze giechels als onder die snelweg in Durban. Zelfs mijn heup gaat op dit moment zo goed, dat ik ooit nog wel weer eens zo'n dans durf te doen. Maar waar zijn die 8 jaren zo snel gebleven?

maandag 25 april 2016

Ruimte

Het zal niemand verbazen dat men uiterst hoffelijk met elkaar omgaat in deze stad vol Weense dames met hondjes en heren die nog sigaren roken. Als buitenlander laat je je dan weer snel kennen.


Zo laat men mensen met weinig boodschappen in de rij bij de supermarkt voorgaan. Ik vond het nogal onbeleefd dat een vrouw aangaf dat ze voor mij wilde met haar ene boodschapje, maar een dag later werd het mij aangeboden toen ik met een boodschapje in de rij stond. En als mensen hun spullen al op de band gelegd hebben en ze zijn iets vergeten, dan vragen ze eerst toestemming aan de kassajuffrouw of ze nog even de winkel in mogen rennen. Je ziet: ik kom vooral in de supermarkt.


Omdat ik met een stok loop, word ik nog hoffelijker behandeld. Mensen staan voor me op in de tram, houden hun pas in op de stoep om me ruimte te geven, rapen de stok voor me op als ik hem laat vallen. Het grappige is dat ik er aan gewend raak. Op weg naar de supermarkt hoef ik intussen geen stok meer (Hoera!), maar mijn lichaam verwacht nog wel dat mensen hun pas inhouden om me ruimte te geven. Dat doen ze dan natuurlijk niet.


En dan de zebrapaden natuurlijk. Heilig zijn ze. Ik heb al meermalen bijna voetgangers van de sokken gereden op mijn snelle fiets. Het zit gewoon niet in mijn systeem: stoppen voor een zebrapad.


Maar die hoffelijkheid is ook wel makkelijker als je zoveel ruimte hebt met zoveel uitstekende voorzieningen. Wenen is een dure stad, maar de beschaving is er tot in de puntjes geregeld. Niet voor niets was Wenen het enige kiesdistrict dat afgelopen zondag niet FPÖ-blauw kleurde bij presidentsverkiezingen, maar groen.


Goede wegen, fietspaden zelfs, prachtige grote parken, chique winkels, smakelijke restaurants, een waan-zin-nig cultuuraanbod. Elke 5 minuten een tram. Als het een keer 7 minuten duurt, kijken Weense dames en heren geërgerd op de dienstregeling: "Noch nicht da? Ist das ein Witz oder etwas?" En dan telefooncellen. Werkelijk op elke straathoek één. Nieuw. Goed onderhouden. Ik heb nog nooit iemand zo'n ding zien gebruiken. Waarom zou je ook?


En er zijn dertig verschillende zwembaden waar ik uit kan kiezen, waarvan 3 redelijk in de buurt. Het ene nog zonniger en schoner dan het andere, en half leeg. Heerlijk is dat. Hoe minder mensen hoe beter. Maar efficiënt met ruimte omgaan, daar hebben Weners zich nog nooit mee bezig gehouden. In Engeland heb ik dat echt geleerd. Daar zijn mensen beleefd met minieme ruimte voor iedereen. Daar zeggen mensen sorry als jij op hún tenen staat of ze per ongeluk een por geeft.


In het Oxfordse zwembad hadden we het zwemproces zonder enige verbale communicatie geoptimaliseerd: allemaal in banen, rechts houden (of stuurboord wal - ja, óok in Engeland) en zo hard mogelijk achter mekaar aan zwemmen. Dan krijg je wel 12 mensen in een baan van 2 x 25 meter heen en terug x 6 banen is 72 mensen zonder hinder in één bad. Zodra je merkt dat iemand sneller is, laat je hem voorgaan bij het keerpunt. Dan heb je ook geen last meer van elkaar.


In die halflege zwembaden in Wenen hebben ze nooit hoeven optimaliseren. Als ze er al banen hebben afgebakend, dan houden de zwemmers niet altijd rechts, zodat er soms al problemen ontstaan met meer dan 2 mensen in een baan, en ze laten je niet voorgaan als je sneller bent zodat je achter zo'n spetterende bierbuik moet blijven hangen. En ik kan je vertellen: zo'n bierbuik _hangt_ onder water - als een zak aardappelen aan een hoogwerker...


Ik blijf me maar verbazen over dat zwemverkeer, maar zolang ik nog voetgangers van het zebrapad affiets, durf ik er nog niets van te zeggen.

zaterdag 16 april 2016

Los


De eerste weken dat ik hier was, ging ik naar binnen toe open, na al dat gejakker op het werk en de schrik omtrent de heup. Nu ga ik langzaamaan weer een beetje naar buiten toe open. Dat komt ook omdat ik fysiek weer wat mobieler word. Ik kan twee keer per week zwemmen en normaal functioneren zonder pijn. Ik heb geleerd daar blij mee te zijn. En als het zo blijft dan ben ik dat ook. Echt.


Maar ik heb sinds kort ook weer een goede fiets. Met de versnellingen kan ik moeiteloos elke heuvel nemen, het zadel zit lekker hoog zodat ik mijn weinig beweeglijke heup niet al te ver hoef te buigen en ik kan er lekker hard mee. Wat een bevrijding is dat - het is alsof ik ketenen af kan werpen en ik moet oppassen dat ik mezelf niet weer voorbijloop.


Toen ik net aan de pijnstillers zat ging ik keihard doen wat ik voorheen deed omdat ik niets wilde inleveren. Ik was als een gekooid dier dat zich nog verder verwondde door de hele tijd tegen de tralies aan te rammen. Daar werd ik ook nog eens steeds angstiger van. Want hoe meer ik deed, hoe meer pijn ik kreeg en hoe minder ik kon. Maar minder doen was eenvoudigweg geen optie voor me, omdat ik het dan misschien de laatste keer zou zijn geweest dat ik iest kon doen. Die gedachte is moeilijk te accepteren.


Ik ben een beetje getemd nu, ook omdat ik in de binnenwereld van mijn schrijfproject en in dit huis vol boeken en hoeken en gaten met mooie spullen genoeg te beleven heb. Wat een redding is dat geweest. Ik was thuis nog verder tegen de muren opgevlogen.


Nu kan ik stapje voor stapje mijn vleugels weer wat uitslaan. Vrijdag was ik bij de etnokabouters, vandaag durfde ik het met mijn goede fiets aan om naar Schönbrunn te fietsen. Het is nauwelijks verder dan Lombok-Groenekan, maar ik heb al eerder geschreven dat pijn veel meer met je doet dan je verhinderen je pijnlijke lichaamsdeel te gebruiken.


Pijn drukt je hele organisme neer, maakt je twijfelend, voorzichtig en 'toch-maar-nieterig'. Ik kan heel slecht met zo'n houding omgaan. Bij studenten ram ik het er ook altijd meteen uit. Met harde hand. Maar nu zit ik er dus zelf in en moet ik over zaken nadenken waar ik anders nooit mee bezig ben: hoeveel heuvels zitten er tussen mijn huis en Schönbrunn? Wat als ik halverwege een lekke band krijg? Hoe neem ik mijn stok mee? Het is een echte onderneming. Met bijbehorende lichte zenuwen en voorzorgsmaatregelen (Google maps, opgeladen iPhone, enz.)


Maar toen ik eenmaal op forse cruisesnelheid op die fiets zat. In de zon. Met een lentejurkje aan. Toen voelde ik vrijheid.


En zo'n wandelstok past eigenlijk wel op Schönbrunn.
 Ik heb me staan te vergapen aan de gespierde en minder gespierde mannenbillen...,
... en ik heb een opzichter zitten treiteren. Ik was op het gras op de heuvel naar het buitenpaleis gaan zitten, en kennelijk mag dat niet, al staat er nergens een bordje.


De opzichter racete in de warmte op een fiets met heel veel versnellingen de heuvel op en af (rondpompen maar die benen) om iedereen van de 'Wiese' af te jagen. Daarvoor had hij een spoorwegfluitje waarop hij heel hard blies. Vervolgens maakte hij driftige wegjaaggebaren: 'Weg!Weg von der Wiese!!!'


Het was een Sisyphuskwelling in de meest letterlijke zin van het woord. Er waren zo veel mensen in het park. Zodra hij mensen weggejaagd had, kwamen er meteen weer nieuwe die op de Wiese neerstreken, als vliegen die je tot in het oneindige moet wegwapperen. En die arme Sisyphus moest in zijn eentje die hele heuvel vrijhouden. In het barokke beeldenpark, zwanger van verwijzingen naar de klassieke oudheid, werd het schouwspel potentieel betekenisvol, al wist ik niet goed hoe dan.


Het was in elk geval bijzonder een klassieke parabel van zo dichtbij mee te maken. Sterker nog, er een rol in te hebben, die ik met verve heb gespeeld. Sisyphus was al verschillende keren langsgefietst, terwijl hij schril naar me floot. Ik maakte aanstalten om weg te gaan en als ie weer doorgefietst was om anderen weg te jagen, ging ik weer zitten. Het duurde een goed kwartier voor hij me doorhad. Toen is hij blijven staan tot ik echt mijn biezen had gepakt. Ik heb even demonstratief gehinkt met de stok. Ziek, ben ik. Gna.

Etnokabouters

In januari was ik te gast bij de muziekhistorici van de Weense Universiteit, gisteren was ik uitgenodigd door de etnomusicologen voor de opening van een fototentoonstelling van een Oostenrijkse fotograaf die in Johannesburg woont en al vanaf de jaren 70 foto's maakt van Zuid-Afrikaanse musici en muzikale evenementen. De foto's hangen op de lange gang waaraan onze werkkamers liggen, en het was een vreemd gevoel voor me daar ook mensen "te zien hangen" met wie ik gewerkt heb.


Met sommige (oud-)collega's in Amsterdam heb ik een running gag dat we etnomusicologen ook wel etnokabouters noemen. Dit omdat het vaak kleine mannetjes met witte baarden zijn die al monkelend door het grote donkere bos lopen en de avonturierszin hebben om af en toe eens een laaghangende tak in het struikgewas (de zogenaamde "bush-bush") op te tillen en er een blik onder te wagen.


Zonder uitzondering treft de etnokabouter onder die tak iets bezienswaardigs aan. Hij slaat doorgaans een kreet van voldoening, en begint met grote ijver te documenteren. Al spoedig beschouwt hij alles wat hij onder die laaghangende tak aantreft als zijn persoonlijke ontdekking, zijn persoonlijke territorium en vaak ook zijn eigendom. Alles wat hij niet ziet onder die tak bestaat eenvoudigweg niet. De etnokabouter heeft het immers niet gedocumenteerd. En alles onder die laaghangende tak moet blijven zoals de etnokabouter het ooit gedocumenteerd heeft. Anders is het niet echt.


Aldus de etnografie van de etnokabouter.


Gister was ik dus bij de Oostenrijkse etnokabouters. En de meeste studenten en stafleden waren volgens mij niet zozeer voor de foto's gekomen maar voor de zeldzame aanwezigheid van de opperkabouter van de Weense etnomusicologen, de emeritushoogleraar GK. Nu is GK een echte opper-ópperkabouter. Zelfs mijn collega's die het concept van de etnokabouter bedacht hebben, zijn vol ontzag voor deze kabouter. Hij weet écht alles over wat er onder die laaghangende tak zit, heeft er grote periodes van zijn leven zelf doorgebracht, spreekt de talen, werkt samen met de struikgewasbewoners, en heeft er een ontzaglijke hoeveelheid boeken over geschreven. Iedere etnokabouter ter wereld (en ik overdrijf niet) erkent deze kabouter als een absolute topperkabouter. En het struikgewas waar hij een tijdje onder heeft gezeten heet trouwens Afrika.


Omdat ik ook wel eens een laaghangende tak optil in die contreien hoopte ik dus een woordje te kunnen wisselen met de opperkabouter. Dat de tentoonstelling ook nog ging over muzikale activiteiten waarover ik althans iets weet te vertellen, maakte het iets makkelijker, maar in de Oostenrijkse academische wereld waar iedereen zich enorm op zijn titel voorstaat en ik toch nog vaker als rijpe student dan als hoofddocent wordt aangezien en aangesproken, ben ik wel wat onzekerder dan in mijn natuurlijke habitat. Het wordt tijd dat ik wat grijze haren kweek - of wellicht een witte baard.


Op mijn beurt stel ik me Oostenrijkse en Duitse hoogleraren nog steeds voor als hele oude grijze mannen met dikke brillen en kaarsrechte scheidingen die strak in pak, in een constante corrigeermodus streng staan te oreren.


De opening begon met muziek natuurlijk, van een zuidelijk-Afrikaanse band (muziek uit Malawi, Zambia, Zuid-Afrika) en ik kwam er pas na het tweede nummer achter dat de gezellige, dikke, in spijkerbroek en sloffen spelende klarinettist de grote opperkabouter was. Hoe had ik dat kunnen missen. Zelfs op de grote Amerikaanse conferenties komen de meest vooraanstaande etnokabouters op hun sloffen en in hun oude broek, om zich af te zetten tegen de Europese stijfheid van de historisch-musicologen die zich alleen wensen bezig te houden met Hoge Kunst.


Telkens als er weer een nummertje voorbij was stond de opperkabouter met de stralende glimlach van een kind het applaus in ontvangst te nemen (want, zoals dat gaat bij etnokabouters: op een gegeven moment spelen zij de hoofdrol daar onder het struikgewas). Na de muzikale inzegening gingen we allemaal de foto's bekijken. "Het is geen college" riep de opperkabouter vrolijk terwijl hij voor ons uitslofte. "Stellen jullie maar vragen". Sommigen deden dat, waarop de opperkabouter alsnog (uiterst onderhoudend overigens) begon te doceren, en jahoor, de Oostenrijkse studenten trokken allemaal hun opschrijfboekjes uit de tas en begonnen mee te schrijven. Op de gang. Ik wou dat mijn studenten dat deden.


Het was dus makkelijk een woordje te wisselen met deze opperkabouter. Hij toonde zich geïnteresseerd in mijn onderzoek en we spreken elkaar uitgebreider in Londen aan de British Academy waar we allebei een voordracht geven in juni.


Ik stond daar met de oude opperkabouter, met de ook niet meer zo jonge fotograaf en nog wat andere stafleden te praten. Ik ben de enige van het gezelschap onder de 50, bedacht ik me plotseling. Ik ben de enige vrouw. En ik ben een kop groter dan hen allemaal.

dinsdag 12 april 2016

Stok

Ik stond niet alleen in de lift naar mijn chique appartement. In de parterre kwam ik twee trappenhuisgenoten tegen. Huisgenoten wil ik ze niet noemen. Daar zijn de muren hier te dik voor, en de plafonds te hoog.


We wachtten samen tot de lift beneden was, en omdat ik toch in mijn socialiseringsmodus zat, vond ik het netjes me even voor te stellen. 'Wees welkom!' zeiden de trappenhuisgenoten vrolijk.


Ze vormden een ouder echtpaar, verwaaide hoofden, geen permanentje, en ze hadden duidelijk een borrel op. Het hele trappenhuis zit vol met deze verdammte Intellektuellen en Bohemiens: gevestigde lui met hetzij een erfenisje, hetzij een riant intellectuelenbaantje om zo'n plek te betalen. Mijn soort volk dus. Betrokken bij de samenleving omdat ze geprivilegeerd zijn. Maar wel allemaal hun titel voor hun naam op het naambordje: Dr. Koslowsky, Prof. Nagy. Hahaha.


Volgens mij hebben ze het hele jaar door het leven dat ik nu even heb. Als het een beetje mooi weer is, gaan ze allemaal voor het appartementencomplex op de stoep zitten. Daar is een buitengewoon goed Italiaans restaurant gevestigd, waar je niet al te zwaar kunt lunchen, en waar ze ont-zet-tend goeie wijn schenken. Daar zie ik ze elke dag zitten. Ik zit er zelf natuurlijk nóoit; ik loop er alleen maar langs.


Daar kwam het echtpaar dus vandaan, en mevrouw, die ongeveer tweederde van mijn lengte mat maar wel even breed was als ik ben, moest steeds zachtjes giechelen. Haar echtgenoot glimlachte alleen maar. We propten ons in de lift en ze riep vol extase uit: 'Da haben Sie 'nen wwwwunderschönen Spazierstock'.


Ik was ontzettend blij met haar enthousiasme. Ze was de eerste die erover begon, en dat neemt zoveel spanning weg. Ik heb het gevoel dat mensen medelijdend naar me kijken als ik met een stok loop. Waarschijnlijk is het projectie, maar het voelt zo. Ik zie ze kijken: 'Wat zou er met haar zijn?' en in gesprekjes is het helemaal ongemakkelijk, want ik voel ze aarzelen of ze ernaar zullen vragen of niet, en ik aarzel zelf ook. Ik kan niet zomaar even zeggen dat mijn enkel verstuikt is en dat het volgende week weer over is. Moeilijk-moeilijk-moeilijk.


Maar deze teute mevrouw vond de stok juist mooi (dat is ie ook), en toen had ik helemaal geen moeite om uit te leggen dat ik hem inderdaad gebruik om mee te spazieren (daar zit iets van Spass in - dat vind ik ook leuk), en dat ik dat doe omdat mijn heup heel erg oud is. 'Mijn heup is ook heel erg oud' giechelde mevrouw, 'zó oud, dat ik hem steeds vergeet, dus dat scheelt weer.' Haar echtgenoot stond er stilletjes bij te glimlachen.


'Und jetzt die Frage', oreerde mevrouw verder, 'is de ene heup ook ouder dan de andere?' 'Tja' zei ik, en ik wist niet of ik haar kon uitleggen wat voor een goede vraag dat is. Bij mij zou dat namelijk best eens zo kunnen zijn. De ene is, laten we zeggen, 83, en de andere wel 87. Maar dat zei ik niet. 'Ik denk dat ze allebei even oud zijn', zei ik. 'Dat dacht ik ook', kirde mevrouw, 'Ich wünsche Ihnen eine wwwwunderschöne Abend.' En ze stapten de lift uit. Geinig.

maandag 11 april 2016

Lift

Vanavond stond ik doodmoe in de lift naar mijn chique appartement. Ik was bij een vriendin langsgeweest die ik nog uit Oxford kende. We hadden toen al veel te delen en het was ontzettend leuk om te ervaren dat dat nu - 15 'flippin' jaar later - nog steeds zo was.


Ze heeft jaren in Sarajevo gewoond, bijna 10 jaar voor de Hoge Vertegenwoordiger voor Bosnië en Herzegovina gewerkt, daar haar Kroatische man leren kennen. Ze werken nu voor de OVSE in Wenen, brengen hun kinderen groot in het lommerrijke 17. Bezirk, en proberen te aarden in deze eigenaardige kosmopolitische en bekrompen stad.


Ik heb eigenlijk wekenlang niemand gesproken. Dag gezegd tegen de kassameester of de badjuffrouw, een half uurtje geskypet met mijn familie, of getelefoneerd met een of andere vriend - we noemen geen namen; ze lezen mee, weet je - wat appen, facebooken. Verder alleen maar stilte, muziek, schrijven, koken, eten, slapen... en balen dat ik niet meer kan roeien... en met een stok moet lopen... en dat mijn benen steeds dunner worden. Brrrr. Maar er is ruimte voor die 'Brrrr'. Dat is ontzettend belangrijk.


Misschien werd mijn vermoeidheid veroorzaakt door het Duits spreken, misschien door het feit dat we beide onze levens van de afgelopen 15 jaar in anderhalf uur wilden en moesten samenvatten voor elkaar. In 2003 geopereerd, door mijn ouders verzorgd, gerevalideerd, in 2005 gepromoveerd, baan gezocht, in 2008 gevonden, naar Zuid-Afrika gegaan, grote liefde gevonden, grote liefde weer verloren, toch steeds weer teruggegaan. Ik houd van dat land en van alle mensen die ik daar ontmoet heb. In 2013 nieuwe baan in Amsterdam gekregen. Teruggegaan naar Indonesië. Nieuw project? Eerst boek afschrijven.


Van zo'n samenvatting worden die dunner wordende benen dan weer wat minder overrompelend. Dat is het onmiskenbare voordeel van sociaal contact: relativering. Maar verder... Hoe heb ik het volgehouden? Jaar in jaar uit elke week een paar avonden socialiseren, onder de mensen zijn, aanvoelen wat ze willen, daarop anticiperen... Bezig zijn met wat die ander wil en daarna pas met wat ik zelf wil.
Ik bedacht in die lift dat ik dat al doe sinds ik van school af ben en niet meer gepest word - zo'n 25 jaar geleden. Toen heb ik heel expliciet bedacht (en ik herinner me die beslissing nog goed): "Dit gaat me nooit meer gebeuren en ik ga er gvd zelf voor zorgen dat het nooit meer gebeurt."


En nu ik een aantal weken niet heb kunnen socialiseren, voel ik hoeveel ruimte en energie er vrij komt voor andere dingen: een boek lezen, met volle aandacht een hele Mahlersymfonie beluisteren, of een avondraga. En dat je er dus ook zelf voor kunt kiezen om even niemand te zien of te spreken. Wat een gewaarwording...

vrijdag 8 april 2016

Weense dames

Ze bestaan echt: Weense dames. Niet die schaamteloze van Schiele en Klimt met hun woeste losse haren en geile blikken, maar die keurige, naar Midden-Europese grandeur riekende dames. Elk haartje van hun permanentje zit op zijn plek, en het is al wat te warm voor bontjassen, maar de garderobes zijn desalniettemin indrukwekkend.


Ze zijn overal, die dames, en daarmee worden ze bijna wat gewoontjes, al draagt het ook bij aan de algehele exotiek van Wenen: op de terrassen voor mijn voordeur, waar ik zelf ook wel eens (na een dag schrijven!) rond 5 uur in de warme namiddagzon een exquise Rieslinger drink. In de winkel, in de tram, en zelfs in het zwembad!


Zoals te verwachten hangen ze zo ongeveer verticaal in het water en bewegen af en toe heel voorzichtig met hun armen. Anders wordt het permanentje nat. En in de kleedkamer staan ze daarna alles weer keurig in model te föhnen. Ik spetter er als een onbehouwen Batavier doorheen, zowel in het zwembad als in de kleedkamer. Maar ze zijn te chique om daar hun neus voor op te halen en groeten me vriendelijk: "Grüss Gott".


De meest stereotype en daarmee meest vermakelijke verschijning van de Weense dame vind ik die met haar hondje. Ook geen zeldzaamheid. De hondencultuur is hier in Wenen zo mogelijk nog belachelijker dan in Nederland. Je hebt ze in alle soorten: hazewinden, bulldogs, tekkels, maar de overgrote hondenmeerderheid wordt zonder twijfel gevormd door de rattenschoothondjes. Ze zijn soms niet groter dan cavia's.


Ik heb nu al verschillende malen gezien hoe deze mormeltjes door hun strakgekapte bazinnen over het zebrapad of de trambaan voortgesleurd worden, terwijl ze al piepend met de staart tussen de benen hun behoefte pogen te doen. Of ze worden, in dekens gewikkeld, op schoot gehouden waarbij ze zo ongeveer de Weense taartjes mee op mogen eten. Beide taferelen vind ik - het zal niemand verbazen - weerzinwekkend.
Maar de natuurlijke habitat van de Weense dame is de opera! Daar was ik woensdag voor een werkelijk fenomenale uitvoering van Leoš Janáčeks Jenůfa.
Ik houd zo ontzettend van Janáček, van zijn orkestkleuren, van zijn hoekige motieven, van de spannende filmische verrassinkjes na esoterische wegdroompassages. En deze opera gaat niet zo vaak, omdat ie moeilijk is en heel luguber, dus er was nog een plekkie op de eerste rij van een van de vele intieme loges. 
En aan weerszijden van mij zat een Weense dame, beide strakgekapt, met prachtige jurken aan en overdadig behangen met sieraden. Ze hadden nog net geen waaiertjes bij zich, maar wel toneelkijkertjes.


Ze hoorden niet bij elkaar, maar kenden elkaar wel, en het was duidelijk dat ze hier heel regelmatig kwamen. Af en toe begonnen ze met hun handen te wapperen als ze iemand herkenden aan de overkant van de zaal, en die dame of heer wapperde dan terug. En ze namen alle bezoekers even door. "Beetje leeg vandaag, bij Wagner zou dat wel anders zijn" "Tja. Maar de intendant is er wel tenminste. Is hij geen Elzasser? Der hot hoit'Ab'nd zwoi hübschen Doamen mit'broacht." En zo ging het nog even door.


Ik voelde me weer even heerlijk de nep-etnograaf: een vlieg aan de muur die meeluistert. Maar tegen de tijd dat de tweede pauze voorbij was wisten ze ook alles over mij, die nieuwsgierige tantes.

dinsdag 5 april 2016

Boeken

Ik begin steeds gefascineerder te raken door de eigenaar van het huis waarin ik woon. 's Avonds blader ik in de historische atlassen die hij hier heeft staan, of plaatjesboeken met Afrikaanse kunst of gidsen die je inwijden in het anarchisme of in het zwemmen in open water. En overal plaatjesboeken met zinnelijk naakt van Egon Schiele. Zelfs de magneten op de koelkast zijn van Schiele.


Het boek dat voor zijn bureau opengeslagen in de kast lag, toonde Schieles onverbloemde weergaves van vrouwelijk naakt - ik heb een bladzij in het boek gevonden met mannelijk naakt (het kostte me wat moeite maar ik vond een zelfportret) en probeer me in te leven in the male gaze. Als je even opkijkt van je zware creatieve conceptuele arbeid, brengt het dan wat rust en afleiding in je kop: even naar erotische kunst kijken? Het wil me niet echt lukken: Schiele is me te benig.


Drie van de hoge wanden van de studeerkamer zijn boekenkast en over de gehele linie staat er nog een rij boeken achter de boeken die je kunt zien: in het Duits, Frans, Engels, Russisch en Bulgaars; romans, politieke pamfletten, geschiedenisboeken uit de negentiende eeuw, verzamelde werken van Balzac en Nabokov in prachtig ingebonden uitgaven. 


Ik ben als een kind dat in een snoepwinkel is beland. En ik herinner me wat mijn tante Eva opbiechtte over haar wellustige liefde voor juist de boeken waar ze van haar ouders niet aan mocht komen omdat ze zo kostbaar waren: dan likte ze er stiekem even aan.


Boeken zijn een soort heilige artefacten - voor mij althans wel en dat is in delen van mijn familie al generaties zo. Ze vertegenwoordigen veel meer dan de verhalen en visies die erin staan. Ze zijn een extensie van mijn geheugen en daarmee mijn ziel, en ik verbeeld me dat ze dat op een andere manier zijn dan het internet dat is. Ik weet niet of het hout snijdt.  Maar bij boeken voel ik iets, bij het internet niet.


En dan staat dit huis niet alleen vol met boeken, maar ook met muziekinstrumenten: tabla's uit India, een eensnarig strijkinstrument dat ik niet meteen thuis kan brengen, ik denk uit Oost-Afrika, en talloze Afrikaanse beelden. Behalve het naakt van Egon Schiele staan aan weerszijden van het bureau de bronzen beeldjes van Ganesha en van Shiva, alsof ze toezien op de voortgang van mijn arbeid. Het helpt me. Van Ganesha neem ik graag iets aan. In de afgelopen 10 dagen heb ik drie van de tien hoofdstukken helemaal opnieuw geschreven en ingekaderd.


In de meterkast liggen tussen de pakken WC-papier en de oude kranten nog meer boeken. Dat zijn des schrijvers eigen boeken in vertalingen die hij waarschijnlijk niet kan lezen. Ik heb de Nederlandstalige eruit gevist en ben gaan lezen.


En ze zijn mooi, die boeken, datgene waaraan ik begonnen ben althans wel. Het volgt de negentiende-eeuwse Engelse legerofficier en avonturier Richard Burton die rondreisde in India, het Midden-Oosten en Oost-Afrika, als een soort Lawrence of Arabia: spionerend voor Queen and Country, maar toch helemaal opgaand in lokale gebruiken, talen en geloofssystemen. Zover ging hij zelfs dat hij zich liet besnijden en de hadj naar Mekka maakte.


Mijn huiseigenaar heeft de intriges in de roman verzonnen, zoals schrijvers dat doen, maar de route die Burton aflegde is historisch, en de schrijver is Burton in zijn voetsporen gevolgd, tot aan de hadj naar Mekka toe, waarover hij ook een boek heeft geschreven. Hij schrijft mooi, met complexe en toch goed te volgen verhaallijnen, veelzijdige personages, aandacht voor de pijnlijkheid van koloniale verhoudingen, en Rushdie-achtige wendingen waarin verhalenvertellers en fantasten de werkelijkheid gaan vormen, en de werkelijkheid niet meer buiten hun bedenksels kan bestaan. En dat op meerdere vertelniveaus. Chapeau!


En hij schrijft prachtig over de liefde, de vleselijke liefde die juist door die vleselijkheid altijd complexer is dan de vleselijkheid alleen. Schiele zag dat ook.



zaterdag 2 april 2016

Chick sent me high

Er is werkelijk niet veel te vertellen mensen, behalve dat ik sinds een paar dagen in een hele goeie schrijf-zone [spreek uit: zoon] zit, zo'n flow zeg maar, die van Csikszentmihalyi [spreek uit: Chick sent me high - zo onthou ik de uitspraak altijd.] En voor zo'n flow moet je toch een beetje (of eigenlijk helemaal) obsessief zijn, monomaan. Anders gebeurt het gewoon niet. En je moet het vertrouwen hebben dat het wel gebeurt als je maar obsessief genoeg bent.


Dat vertrouwen heb ik gelukkig, dankzij een voltooid proefschrift, dat opvallend genoeg afkwam toen mijn heup ook in de kreukels lag, 12 jaar geleden, en ik niets anders kon doen dan schrjjven. Dat moet dus goedkomen met dat boek, nu die heup weer in de kreukels ligt.


Misschien ben ik daarom zo sloom met publiceren. Als mijn heup het doet, heb ik wel wat beters te doen dan schrijven. Dan wil ik alles om me heen voor elkaar boksen, alle feestjes aflopen, alle koorprojecten meedoen en minstens 30 km in de week roeien. Nu dat niet kan, zit er niets anders op dan op mijn kont te zitten en te schrijven.


Ik sta om kwart voor 7 op, ben om 8 uur aan het schrijven, ga rond 12 uur boodschappen doen, een broodje eten, een ommetje wandelen met wandelstok - mijn inmiddels onafscheidelijke metgezel. Daarna werk ik door tot 6 uur, ga uitgebreid eten koken, lekker eten, daarna de spectaculaire cd-collectie van de eigenaar van mijn huis doornemen op de bank, of in bad liggen, en om 11 uur naar bed. Echt waar. Elke dag. Ik spreek niemand. Als het me een tikkie te stilletjes wordt, app ik af en toe iemand, of ik bel iemand op. Verder niet.


Nu moet ik natuurlijk komende week mijn collega's aan de Weense universiteit benaderen, mijn hoofd laten zien, en ik moet natuurlijk ook wat van deze legendarische stad gaan zien. Maar ik heb er helemaal geen zin in. Zit het liefste even lekker op mezelf in de stilte. Maar dat voelt alleen maar zo goed omdat ik weet dat jullie allemaal één appje of belletje van me vandaan zitten, hoor. Alleen, maar niet eenzaam. The best of both worlds.