zaterdag 23 januari 2016

Ingehaald



 
Het heeft de hele dag gesneeuwd hier in Wenen. Fijne trage vlokken poedersneeuw. Intussen zaten we de hele dag binnen in het voormalig kloosterlijke, en later academische ziekenhuis van Wenen, waar nu de universiteitscampus gevestigd is. 
 
We confereerden  over de geschiedenis van oorlogsmuziek: de manier waarop muziek ingezet werd op het slagveld, in diplomatieke onderhandelingen, op handelsmissies, en in koloniale veroveringen, als niet te onderschatten statussymbool van de soevereiniteit van de machthebbers. 

Dat geeft veel blogpotentieel over mijn academische medemens. Lekker stereotyperend, maar het mag hoor, want het zijn mijn eigen mensen en we zijn toch allemaal onaangepaste reservaatbewoners. Het moet maar eens afgelopen zijn met die zelfcensuur van politieke correctheid. 

Ik was weer bij de historici, die lui die zo graag willen geloven wat ze in hun geschreven bron uit verre tijden lezen en zien, omdat het nu eenmaal het enige is wat we overgeleverd hebben gekregen. Ik ben intussen ondergedompeld in postkoloniale theorievorming die stelt dat bronnen per definitie met een bepaald belang zijn geschreven of getekend. Voor je die bron überhaupt kan gebruiken moet je eerst dat belang uitgevogeld en bekritiseerd hebben. Dat kan verlammend werken, en de historici van vandaag en gister laten zich niet verlammen. Die gaan - soms zonder kritische omhaal - gewoon met die bronnen aan de slag… Yeeks. 

Er waren een aantal Duitse en Oostenrijkse professoren (mannen, natuurlijk) die nog Engels spreken op zijn Duits: “Wee can zay zet ze military music had various vunctions…” Dan een Amerikaanse hoogleraar van een dertien-in-een-dozijn universiteit uit de Mid-West. Zo eentje die de hele dag met tinnen soldaatjes speelt om strategieën te reconstrueren, maar dan met muziekinstrumenten. 

En dan waren er toch ook nog wat vrouwen, tussen de 35 en de 50, onder wie ikzelf, op het eerste gezicht onplaatsbaar in leeftijd en carrièrestatus, onbemiddelbaar in relationeel opzicht, maar wel vrij, met de ene levensloop nog spectaculairder en onthechter dan de andere. Opgegroeid bij de Indianen (sorry: First Nation Americans), onderonsjes met Claude Lévi-Strauss, Oostblokspionageverhalen, … stoer…

Sheherazade was de uitzondering - zij was in alles een herkenbare eerbiedwaardige oude professor. Afkomstig uit Irak en al decennia hoogleraar aan een prestigieuze Parijse universiteit, tot in de puntjes verzorgd, en ondanks haar frêle voorkomen positioneerde ze zich vierkant. Ze stond erop lokale gerechten te eten tijdens de lunch, maar ze eet ook strikt vegetarisch. We probeerden haar uit te leggen dat dat wat lastig is, maar dat weigerde ze eenvoudigweg te horen. "Het is een schande" riep ze uit, dat ze nu hier in Wenen veroordeeld was tot het eten van Franse uiensoep. FRANSE uiensoep. Quel horreur. Ze kreeg het voor elkaar om daar gedurende de lunch wel vijf keer op terug te komen. Maarja, ze had wel gelijk natuurlijk...

Dan was er een Britse hoogleraar van het meest gerenommeerde oriëntalistische instituut in Groot-Brittannië, met brillenglazen die zo dik waren dat zijn ogen erachter rondzwommen. Hij gaf met afstand de beste presentatie, maar niet nadat hij aangekondigd had dat hij niet wist of hij de uitmuntende presentaties die hij al gehoord had zou kunnen overtreffen. Toen iemand hem in de slotdiscussie fout citeerde, riep hij: “I think I might have misguided you there!”

Maar de interessantste deelnemer aan de expert meeting vond ik Manfred, een tubaspeler uit de Duitse Bundeswehr. Alle vooroordelen over koperblazers zijn op hem van toepassing (luidruchtig, botte grappen, veel bier), en dan komt hij ook nog uit het leger. Het Duitsche leger wel te verstaan. Deze Oberstleutnant heeft zich zo grondig in allerlei oorlogsmuziekpraktijken verdiept dat hij erop gepromoveerd is, en sindsdien loopt hij alle conferenties af die maar iets met het onderwerp te maken hebben. 

Na de eerste presentatie begon ik al meteen te zeiken over de niet-neutraliteit van bronnen. In de pauze becomplimenteerde hij me met mijn kritische vraag: “Wiz diz kind ov stuff you need ze feemales”, vertrouwde hij me toe. “Zey have ze outzider’s view on ze zubject. Ziz iz very important.”

Genoeg redenen voor mij om hem (inwendig) uit te lachen. Tijdens de expert meeting bleek dat vrouwen wel degelijk ook rollen vervulden in het maken van oorlogsmuziek. En het onderscheid tussen insiders en outsiders maken we in de etnomusicologie ook al lang niet meer. Elke deelnemer aan het onderzoeksproces is immers in sommige opzichten een insider en in andere een outsider. 

Maar Manfred wist wel werkelijk alles. Welke soorten trommels er gebruikt werden bij welke veldslag, wat de Oostenrijkers van de Ottomanen hadden overgenomen (ensembles die zich later als ceremoniële brass bands over de hele wereld verspreidden), hoe welk instrumnet bespeeld moest worden, wat de symbolische waarde was die aan instrumenten werd toegekend. 

En ik moest denken aan mijn ontmoeting met de b(r)oer uit KwaZulu-Natal, bijna 8 jaar geleden. Ook toen werd ik ingehaald door mijn eigen vooroordelen, omdat mijn eis voor openheid zelf gesloten was geraakt. Gesloten door mijn eigen oordelen over wat ik bekrompen vind en wat niet. 

Dus het was verfrissend voor me om weer eens met die ouderwetse historiografen om de tafel te zitten.

vrijdag 22 januari 2016

Riesenschnitzel

Ik word altijd bijzonder opgewonden als ik naar een plek ga waar ik nog nooit geweest ben, waar ik zelf nooit iets aan den lijve heb ondervonden, maar wel veel over gehoord heb, in combinatie met de wetenschap dat ik er langere tijd zal verblijven.

KwaZulu-Natal in Zuid-Afrika was zo’n plek (zie mijn blogs over Durban), en Wenen is ook zo’n plek. Ik ben er nu een dagje of 3 voor een expert meeting aan de Universität Wien. In april en mei geeft die universiteit mij, dankzij een gewonnen beurs, een haven om te kunnen schrijven aan mijn boek over maskanda. Zou je niet denken, hè? Er is meer aan Wenen dan mozartballen en schnitzel, net zoals er meer aan KwaZulu-Natal is dan oorlogsdansen en slachtrituelen. 

De Universiteit van Wenen heeft een eerbiedwaardige (en daarmee ook problematische) traditie op het gebied van de bestudering van talen en muziek uit zuidelijk Afrika. Dus deze voormalige hoofdstad van het Habsburgse Rijk, het walhalla van de koffiehuizen, en het provinciale opportunistische kruispunt tussen Oost- en West-Europa tijdens de Koude Oorlog is de plek om over Zuid-Afrika na te denken. Het is maar dat je het weet.
En Wenen begroette mij in zijn volle stereotype splendour: met sneeuw op de eerbiedwaardige lanen, en op de ouderwetse trammetjes; met een ongelooflijk aardige Turkse taxichauffeur (de Turken liggen nu niet meer voor Wenen zoals in 1529 en 1683, maar ze wonen er gewoon) en met een kamer in een prachtig clasissistische hotel naast een van de vele kerken die er hier te vinden zijn. Op de site zie je het zolderraam links van het midden: dat is mijn kamer. 

Op het vliegveld kwam ik ook nog Micha Hamel tegen, die mij wel herkende en ik hem niet meteen--Eeeeks. Er gaat een nieuwe stuk van hem in premiere in Bratislava ter gelegenheid van het Nederlandse EU-voorzitterschap. “Het is maar een uurtje rijden” zei Micha. Heel vreemd vond ik dat. Ik kan maar niet geloven dat Wenen een stuk oostelijker ligt dan Praag, en dat dat Gordijn weg is.

Vanuit mijn  zolderkamertje onder het dak van het hotel met uitzicht over de besneeuwde Donaustad bedacht ik dat ik mijn woonplaats-voor-10-weken eens ging verkennen. Ik heb enkele weken geleden al een prachtig appartement gevonden via AirBnB. De ruimte sprak me aan, ik reageerde erop en de eigenaar bleek een Duits schrijver en uitgever, en voormalig vluchteling uit Bulgarije te zijn, die opgegroeid was in Kenia en jarenlang in Zuid-Afrika had gewoond. Hij heeft het libretto geschreven voor een opera van een Zuid-Afrikaanse componist en hij kon een tijdje de VS niet in omdat hij de NSA kritisch onder de loep genomen had. Gek hè. Een woonhuis staat je aan en dat blijkt dan in bezit te zijn van iemand met wie je heel veel waarden deelt. Dat weet je niet van te voren. Of misschien ergens toch wel weer wel...

Dus gisteravond wandelde ik op mijn gemak door de knisperende vrieskou naar mijn toekomstige huis. Het is fijn om ergens te zijn waar je nog niet bent, maar toch al even kunt komen spieken. Ik liep langs winkels waar ik straks inkopen ga doen, langs tramhaltes waar ik straks op ga stappen, langs restaurantjes waarvan ik dankzij AirBnB-reviews al weet dat ze supergoed zijn.

Ik vond het appartement, met de naam van de NSA-kritische schrijver op het naambordje. Ik belde niet aan. Ik ben er immers nog niet. Een buurman ging het appartementencomplex binnen terwijl ik op de naambordjes tuurde. Hij lachte naar me. Mooie man. Ik lachte terug en liep door. Een rustig, art-nouveau-achtig straatje na een vijfsprong met een rammelend trammetje, een barok kerkje aan de overkant, krakende sneeuw onder mijn zolen. Helemaal goed. Op het restaurantje op de hoek ben ik een Riesenschnitzel gaan eten.