zaterdag 16 april 2016

Etnokabouters

In januari was ik te gast bij de muziekhistorici van de Weense Universiteit, gisteren was ik uitgenodigd door de etnomusicologen voor de opening van een fototentoonstelling van een Oostenrijkse fotograaf die in Johannesburg woont en al vanaf de jaren 70 foto's maakt van Zuid-Afrikaanse musici en muzikale evenementen. De foto's hangen op de lange gang waaraan onze werkkamers liggen, en het was een vreemd gevoel voor me daar ook mensen "te zien hangen" met wie ik gewerkt heb.


Met sommige (oud-)collega's in Amsterdam heb ik een running gag dat we etnomusicologen ook wel etnokabouters noemen. Dit omdat het vaak kleine mannetjes met witte baarden zijn die al monkelend door het grote donkere bos lopen en de avonturierszin hebben om af en toe eens een laaghangende tak in het struikgewas (de zogenaamde "bush-bush") op te tillen en er een blik onder te wagen.


Zonder uitzondering treft de etnokabouter onder die tak iets bezienswaardigs aan. Hij slaat doorgaans een kreet van voldoening, en begint met grote ijver te documenteren. Al spoedig beschouwt hij alles wat hij onder die laaghangende tak aantreft als zijn persoonlijke ontdekking, zijn persoonlijke territorium en vaak ook zijn eigendom. Alles wat hij niet ziet onder die tak bestaat eenvoudigweg niet. De etnokabouter heeft het immers niet gedocumenteerd. En alles onder die laaghangende tak moet blijven zoals de etnokabouter het ooit gedocumenteerd heeft. Anders is het niet echt.


Aldus de etnografie van de etnokabouter.


Gister was ik dus bij de Oostenrijkse etnokabouters. En de meeste studenten en stafleden waren volgens mij niet zozeer voor de foto's gekomen maar voor de zeldzame aanwezigheid van de opperkabouter van de Weense etnomusicologen, de emeritushoogleraar GK. Nu is GK een echte opper-ópperkabouter. Zelfs mijn collega's die het concept van de etnokabouter bedacht hebben, zijn vol ontzag voor deze kabouter. Hij weet écht alles over wat er onder die laaghangende tak zit, heeft er grote periodes van zijn leven zelf doorgebracht, spreekt de talen, werkt samen met de struikgewasbewoners, en heeft er een ontzaglijke hoeveelheid boeken over geschreven. Iedere etnokabouter ter wereld (en ik overdrijf niet) erkent deze kabouter als een absolute topperkabouter. En het struikgewas waar hij een tijdje onder heeft gezeten heet trouwens Afrika.


Omdat ik ook wel eens een laaghangende tak optil in die contreien hoopte ik dus een woordje te kunnen wisselen met de opperkabouter. Dat de tentoonstelling ook nog ging over muzikale activiteiten waarover ik althans iets weet te vertellen, maakte het iets makkelijker, maar in de Oostenrijkse academische wereld waar iedereen zich enorm op zijn titel voorstaat en ik toch nog vaker als rijpe student dan als hoofddocent wordt aangezien en aangesproken, ben ik wel wat onzekerder dan in mijn natuurlijke habitat. Het wordt tijd dat ik wat grijze haren kweek - of wellicht een witte baard.


Op mijn beurt stel ik me Oostenrijkse en Duitse hoogleraren nog steeds voor als hele oude grijze mannen met dikke brillen en kaarsrechte scheidingen die strak in pak, in een constante corrigeermodus streng staan te oreren.


De opening begon met muziek natuurlijk, van een zuidelijk-Afrikaanse band (muziek uit Malawi, Zambia, Zuid-Afrika) en ik kwam er pas na het tweede nummer achter dat de gezellige, dikke, in spijkerbroek en sloffen spelende klarinettist de grote opperkabouter was. Hoe had ik dat kunnen missen. Zelfs op de grote Amerikaanse conferenties komen de meest vooraanstaande etnokabouters op hun sloffen en in hun oude broek, om zich af te zetten tegen de Europese stijfheid van de historisch-musicologen die zich alleen wensen bezig te houden met Hoge Kunst.


Telkens als er weer een nummertje voorbij was stond de opperkabouter met de stralende glimlach van een kind het applaus in ontvangst te nemen (want, zoals dat gaat bij etnokabouters: op een gegeven moment spelen zij de hoofdrol daar onder het struikgewas). Na de muzikale inzegening gingen we allemaal de foto's bekijken. "Het is geen college" riep de opperkabouter vrolijk terwijl hij voor ons uitslofte. "Stellen jullie maar vragen". Sommigen deden dat, waarop de opperkabouter alsnog (uiterst onderhoudend overigens) begon te doceren, en jahoor, de Oostenrijkse studenten trokken allemaal hun opschrijfboekjes uit de tas en begonnen mee te schrijven. Op de gang. Ik wou dat mijn studenten dat deden.


Het was dus makkelijk een woordje te wisselen met deze opperkabouter. Hij toonde zich geïnteresseerd in mijn onderzoek en we spreken elkaar uitgebreider in Londen aan de British Academy waar we allebei een voordracht geven in juni.


Ik stond daar met de oude opperkabouter, met de ook niet meer zo jonge fotograaf en nog wat andere stafleden te praten. Ik ben de enige van het gezelschap onder de 50, bedacht ik me plotseling. Ik ben de enige vrouw. En ik ben een kop groter dan hen allemaal.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten