donderdag 19 mei 2016

Weense obers

Twee maanden zijn voorbij. Nog twee weken te gaan. Ik ben al bezig met afscheid nemen. Dat is nog te doen als je weet dat je nog twee weken hebt. Als je nog twee dagen hebt is het te pijnlijk. Zoals altijd vind ik het vreselijk om weg te gaan. Het zal wel een goed teken zijn.


Dat bewustzijn van eindigheid heeft een voordeel: ik word weer gevoeliger voor zaken die ik even als vanzelfsprekend was gaan ervaren: de fluitende merel op de binnenplaats tijdens een van de vele verstilde lenteavonden (Mahler is heel dichtbij), de bronzen Ganesha op 'mijn' bureau die mijn werk goedkeurt (Rushdie is ook dichtbij) of de statige lijnen van de Weense appartementenblokken in zacht grijs, groen en geel (Freud woonde zijn halve leven letterlijk bij mij om de hoek). Ik ben weer in het buitenland. Ik dacht even dat ik hier thuis was.
Zo zag ik pas onlangs op de kaart dat ik ongeveer even ver van de Noordzee als van de Zwarte Zee af zit, en ook ongeveer even ver van de Oostzee als van de Middellandse Zee: écht helemaal in het midden van Europa dus. Dat is nog eens wat anders dan dat marginale winderige Amsterdam.


En een uiterst beblogbaar exotisme dat me opvalt is 'de' Weense ober. Of eigenlijk moet ik zeggen: Herr Ober. En net als over de Weense dames kan ik als rechtgeaarde exotist het beste in het enkelvoud over hem praten: in de vorm van een schaamteloze generalisatie.


De Weense Ober is in alles anders dan een Nederlandse ober. Ja, echt waar. Hij is geen werkstudent die klanten bedient, maar een gastheer die bezoekers onder zijn (zelden haar) hoede heeft. Hij is altijd onberispelijk gekleed met pak en das, en hij dwingt ontzag af - bij mij wel, althans.


Als je aan een van de tafeltjes in zijn territorium plaatsneemt, sta je min of meer onder zijn voogdij. Wee je gebeente als je een Herr Ober van buiten zijn territorium waagt aan te schieten of je verzoek om de rekening vaker dan één keer durft over te brengen: hij heeft je heus wel gezien. Je moet gewoon even wachten.


Vanuit angelsaksisch kapitalistisch perspectief bezien, is de service van de Weense Herr Ober dus niet noodzakelijkerwijs efficiënter dan die van de Nederlandse. Wel spannender. En natuurlijk beter.


Tot zover het oude barokke Wenen - mijn 9. Bezirk is nieuwer, alhoewel het nog steeds heel oud is. Hier zijn de obers in overhemd zonder das gekleed, al zorgen ze ook hier voor je alsof je bijkans wilsonbekwaam bent en zij voor jou kunnen bepalen wat je lekker vindt. Dat kan veel genoeglijks opleveren - zo weet ik inmiddels uit ervaring, maar voor mij als onafhankelijk ingesteld mens (met wandelstok) kan het soms een tikkeltje overrompelend aanvoelen. Hetgeen ik dan eigenlijk ook wel weer lekker vind.


Dat is vooral zo bij wat het stamcafé voor 'mijn' appartementencomplex is. Nu ik toch weer bijna wegga kan ik wel opbiechten dat ook ik me daar af en toe op gezette tijden na een dag schrijven in de namiddagzon neervlij om te genieten van een verfrissend glas witte wijn - en soms wel twee.


Aanvankelijk zat ik daar in mijn eentje - vond ik niet erg - lekker boekje lezen, beetje appen met NL. Maar na enkele weken kwam de waard steevast met uitgestoken handen op me af om me te begroeten, een praatje te maken en al spoedig zat ik met de buren over de werkzaamheden in huis of het volgende straatfeest te babbelen. Zo vergeet je dus dat je eigenlijk in het buitenland bent...


Als het niet al te druk is, komt de waard er zelf bij zitten met een espressootje. Vanavond was mijn buurman er ook. Een gigantische kerel, met buik en een rood aangelopen gezicht van het dagelijkse pimpelen. Hij doet steeds erg zijn best om indruk op me te maken door te vertellen wat hij allemaal niet in zijn leven gedaan heeft, zoals jarenlang handel drijven met Nederland. Harde handelaars, vindt hij, maar wel goed, hoor, die Nederlanders. Fantastisch. Poe-poe-poe.


Hij geniet van zijn net geserveeerde vissoep en bromt er verlekkerd bij. Druppels hangen aan zijn kin. De waard kijkt tevreden toe. Ik probeer weer eens sociale smeerolie te zijn en het gesprek op gang te houden. 'Hoeveel mensen wonen er eigenlijk wel niet in ons trappenhuis?' vraag ik buurman. Buurman verstaat me niet. Ik spreek heel raar Duits immers. En vraagt me de vraag te herhalen, maar hij let daardoor niet goed op en brandt zich aan een groot stuk witvis dat ie te gulzig naar binnen heeft geschrokt. Uitspugen kan niet, zo in het openbaar, dus hij grijpt in arren moede maar naar zijn glas witte wijn om te blussen.


De waard schatert het uit. 'Toen hij nog kapitein was op een groot schip op de Noordzee', schatert hij luid, 'toen zou hem dit niet overkomen, maar hij wordt ook een dagje ouder. Hahahahaha.' Buurman lacht mee als een boer met dubbele kiespijn: bek verbrand en te kakken gezet tegenover die meid uit Nederland. De waard geeft hem een troostend aaitje over zijn wang. Het terras is duidelijk een extensie van buurmans woonkamer.


Zelf heeft de waard een vettig staartje in zijn nek, maar zijn dienstdoende obers zijn altijd smakelijke jongens met grote donkere ogen en smalle heupen die er met een innemende glimlach en een knipoog voor waken dat je glas ook maar een moment leeg is.


En vandaag schonk één van hen me bij en sprak me aan met Frau Professor. Hoe weet u dat nou? vroeg ik. 'Jaaaaa', zei de smalheupige knipoog. 'Bij ons in de straat weten we alles'. Zo word je dus professor...
Ober im Glas

Geen opmerkingen:

Een reactie posten