donderdag 2 juni 2016

Onderweg

Een blogje onderweg - het kan tegenwoordig. Ik ben pas op tweederde - wederom gestrand op het Hauptbahnhof van Frankfurt met een gemiste aansluiting, maar er valt al genoeg te vertellen.


Hete tranen gehuild om het opgeven van "mijn" studeerkamer, het schrijvershol, het sanctuarium van de schrijverij. De Grote Schrijver is zaterdag al weer terug. Dan zit hij daar weer z'n bestsellers en z'n aanklachten tegen het grootkapitaal te schrijven. Raar.


Luxeproblemen natuurlijk allemaal, want ik heb ook zitten snikken om het opgeven van het ligbad met stereo-installatie ernaast. Ik zal mijn Satie missen onder de douche.


De waard en zijn smalheupige obers heb ik langdurig omhelsd. Beloofd terug te komen. Bijna mijn Utrechtse huissleutels in het sleutelbakje in de keuken laten liggen. De waard nog ge-smst vanuit de trein om te vragen of hij kon checken of ik de deur ook achter me dichtgetrokken had. Mijn hele wezen had geweigerd om die deur dicht te trekken, dus dan had ik me die handeling toch moeten herinneren? Maar toen ik de deur uitliep had ik zoveel bagage (ik mocht boeken meenemen van de Grote Schrijver), en was ik zo aan de late kan (want ik had eindeloos aan de rits van mijn overvolle koffer moeten sjorren en toen op het al-ler-laat-ste moment nog mijn Utrechtse huissleutels zoeken) dat ik het allemaal niet meer wist.


Anyway - zo dus. Ik was dankzij mijn ingebouwde anticipaties van dit soort taferelen toch nog keurig op tijd bij de trein, met een koffer die nooit door de bagagecontrole van een luchthaven heen zou komen. Uitgedraaide interviews, boeken, schoenen, en een paar jurken bovenop: één blok massief hout en dierenhuiden. Niet te tillen.


Met zo'n koffer, een wandelstok en wat oogschaduw op hoef ik nooit een kik te geven voor hulp. Mannen buitelen over elkaar heen om m'n koffer de trein in te tillen en als het moet mij zelf er ook nog even bij. Maar deze keer was ik zo op tijd, dat er alleen maar een ouder echtpaar bij de deur van de trein stond.


Zij hielpen me herinneren waarom het huwelijk niets voor mij is. Meneer zag er breekbaar uit. Mevrouw beschermde hem. Heel lief eigenlijk, als ze  hem niet zo als een kleuter af zou vitten. Ze keken naar mijn stok, mijn koffer en de deur, en nog voor ik iets kon vragen, bitste mevrouw mij toe: 'Mein Mann kann NICHT heben!' Daarna dirigeerde ze hem de trein in: Setze Dich! Dat was toevallig in de coupé waar ik ook zat.


Ik had intussen iemand anders bereid gevonden om mijn koffer te tillen en ik installeerde me, haalde mijn iPhone uit mijn tas om te appen en hoorde meneer toen tussen zijn tanden sissen "Ruhebereich". Iemand die mensen aanspreekt zonder ze aan te spreken omdat ie daar geen reden toe heeft negeer ik. Bovendien ben ik zelf een meester in het uitstralen van passieve agressie als mensen herrie maken in openbare ruimtes, maar niet voordat er iets aan de hand is. Deze meneer had duidelijk een te strak afgesteld alarmsysteem.


Mevrouw kwam terug om te verkassen naar een plekje waar ze tegenover elkaar konden zitten. Telkens als hij aanstalten maakte om een tas aan te geven of überhaupt te bewegen, vitte ze hem terug zijn stoel in: "Setze Dich doch, hab ik gesagt!". Meneer gehoorzaamde en terwijl zij met tassen in de weer was, zat hij daar voor zich uit te mopperen. Arme mensen - zo vastzitten aan elkaars problemen.


Tot Passau was het rustig en toen kwamen er twee Koreaanse zakenmannen binnen met wel 5 enorme koffers. De oudste werd om de haverklap gebeld en dan ging hij keihard in het Koreaans in zijn telefoon blaffen. Dat deed ie dan op de gang, maar hij blafte zo hard dat je in het Ruhebereich gewoon mee kon genieten. Mijn passieve-agressiemodus ging aan.


Hij had een heel dik pak papier bij zich, waarop hij namen en telefoonnummers geschreven had, en na elk telefoontje ging hij met zo'n ouderwetse stinkende Typ-ex pen een naam en telefoonnummer wegkalken. Dan wapperde hij opzichtig met het pak papier om de Typ-ex te laten drogen en vouwde het hele pak in drieën op om het in het zijvak van zijn koffer te stoppen. Het pak zag er uit alsof het - als reliek van het pre-computertijdperk - ook al die decennia sinds de uitvinding van de computer in drieën gevouwen was geweest, zo beduimeld zag het er uit.


Ik denk dan meteen: spion van Kim Jong-un. Maarja, dat zal mijn levendige fabuleringsvermogen wel zijn...


We hadden intussen vertraging opgelopen en de Noord-Koreaanse spion werd moe. Op een gegeven moment gaapte hij wel 3 keer per minuut, waarbij hij het geluid van een blazende kat maakte. En elke keer als hij dat deed dan kwam er toch een kolossale meur uit zijn mond - niet te harden, gewoon. Rotte vis... Of een dooie reiger... Maarja, ik zat naast hem bier te drinken - misschien vond hij dat ook wel verschrikkelijk stinken, wie zal het zeggen? Gelukkig viel hij op een gegeven moment in slaap.


We arriveerden in Frankfurt en ik moest plassen van al dat bier. Maar ik moest ook mijn reservering omboeken omdat ik mijn aansluiting had gemist, dus toen ik eenmaal een toilet gevonden had, moest ik echt. Het toilet dat ik vond was twee trappen af. Ik had mijn monster van een koffer, een schoudertas met laptop en allerlei andere onmisbare zooi, en een plastic tas met boeken van de Grote Schrijver. Dat was al een opgaaf, want ik had ook een hand nodig voor de stok. Een trap was gewoon niet te doen. Ook niet voor een ridder die mijn koffer tilt.


En toen zag ik een gehandicaptentoilet. Eish. Ik wil best op een gehandicaptentoilet als het vrij is en het niet mijn enige optie is. Maar nu het wel mijn enige optie was, voelde ik groooooote weerstand. Ik hóef toch verdikke niet op een gehandicaptentoilet? Maarja. Als je moet plassen dan moet je plassen.


Het toilet stond bij het begin van twee perrons in het kopstation dat Frankfurt is. Overal rennende mensen. Het is precies in de loop gebouwd. Ik stond daar te wankelen met mijn monsterkoffer en mijn boekentas, maar een rolstoel was nog veel onhandiger geweest. Er hing een bordje: "bellen, dan komt het personeel open doen". Ik bellen. Wachten. Bellen. Wachten. Zag allemaal stationspersoneel rondlopen. Niemand keek op of om. Iedereen holde om me heen, en tegen me aan naar zijn trein. Ik stond daar maar. Ik moet plassen, verdomme. Nog eens bellen. Noppes.


Op een gegeven moment ben ik maar naar het stationspersoneel toegelopen. Dat kan ik gelukkig nog! Ze wezen me naar de trappen. Ik wees ze op mijn stok. Ach so! Aha. Toen gingen ze eens bewegen. Hehe. Wel een eye-openertje: om eens een keer op een gehandicaptentoilet te móeten. Valt nog veel te verbeteren aan de voorzieningen voor de minder mobiele medemens. Zelfs in het goed georganiseerde Duitsland.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten